Ik heb Henning Mankell wel eens liefkozend de ‘Baantjer van Zweden’ genoemd, op basis van zijn Wallanderserie. Die vergelijking gaat voor zijn laatste (en die term is sinds zijn overlijden helaas dubbelzinnig) boek niet op.
Gewezen chirurg Fredrik Welin leidt een teruggetrokken bestaan op een eilandje voor de Zweedse scherenkust, een gebied met ondiep en vaak brak water en talrijke, meestal kleine rotsachtige eilanden, scheren genoemd. Op een nacht wordt hij wakker van de hitte en merkt dat zijn huis in brand staat. Hij weet nog net het vege lijf te redden en moet machteloos toezien hoe het huis, waar zijn ouders en grootouders eerder al in woonden, tot de grond toe afbrandt.
Het is het begin van de zoektocht van een man die al zijn vastigheid kwijt is. Er was kind noch kraai die naar hem vroeg, met uitzondering van een dochter waar hij nauwelijks contact mee heeft, een nogal opdringerige en hypochondrische buurman en wat andere kennissen op het vasteland. Zeker wanneer de brandweer en politie in een eerste fase zonder aanwijzingen de meest voor de hand liggende verklaring kiezen: hij moet het wel zelf hebben aangestoken.
De gekmakende fase direct na de brand brengt hem in contact met een aantrekkelijke vrouw en zijn dochter herstelt het contact. Andere, juist vaste waarden in het bestaan van Fredrik komen hem te ontvallen. Langzaam leert Fredrik weer wat waarde heeft in het leven.
Het is een roman die bijna experimenteel te noemen is, en dan experimenteel in de naturalistische betekenis: pak een man alles af en kijk wat er gebeurt. In die zin doet de figuur Fredrik ook wel een beetje denken aan Job. Het bevreemdende, midden in de nacht in je onderbroek op een verder onbewoond eiland te staan, het brengt de gedachten wel op gang. Mankell formuleert ze af en toe wonderschoon: ‘Hoe was het mogelijk dat kinderen, vaak heel jong nog, die een leven voor zich zouden moet hebben, zich zo rustig en bewust opstelden tegenover het feit dat ze gingen sterven? Ze lagen in bed stilletjes af te wachten wat komen zou. In plaats van het leven dat ze nooit zouden krijgen, bestond een andere, onbekende wereld die hen wachtte. Kinderen stierven bijna altijd volkomen stil.’
In de structuur van het boek maakt Mankell bijzondere keuzes: de titels ‘De oceaan der leegte’, ‘De vos rent naar Golgotha’, ‘De bedoeïen in de fles’ en ‘De trommel van de keizer’ zijn wel termen die worden gebruikt in dat hoofdstuk, maar niet direct het hele hoofdstuk opvangen. Het lijkt vooral de bedoeling de lezer te laten ervaren wat het is om alles kwijt te zijn en met je hele bestaan op drift te raken.