Geert Plender was ooit leerling op de reformatorische scholengemeenschap Pieter Zandt, maar nog voor hij die met een diploma verliet, startte hij zijn professionele sportcarrière. Op zijn website staat er het volgende over te lezen: Professionele schaatsloopbaan met twee overwinningen in acht jaar marathonschaatsen op het hoogste niveau, met meer dan tien podiumplaatsen en een derde plaats in het algemeen klassement. Winnaar van het algemene klassement in het skeeleren, Nederlands kampioen in 2013, zesde van europa, elfde van de wereld. Een bijzondere combinatie, want in het reformatorisch smaldeel van Nederland worden de wenkbrauwen gefronst over sport in competitieverband en wordt topsport al helemaal afgekeurd.
Het maakte dat Plender een leven lang moest verantwoorden waarom hij zich toch met topsport bezighield. Zijn argumentatie heeft hij opgeschreven in het boekje Geloven in topsport. Die argumentatie bouwt hij met name op rond twee punten: hoe draagt (top)sport iets bij aan mijn relatie met God en hoe kan ik in (top)sport is betekenen in de dienst van God? Daarnaast geeft hij voorbeelden uit zijn eigen leven en uit dat van andere (sub)toppers.
Het eerste punt hangt sterk samen met de persoonlijke godsvisie die Geert Plender erop na houdt. Op pagina 20 schrijft hij: ‘God zegt niet tegen ons dat we ons aan geboden moeten houden’. Dat is wel opmerkelijk, aangezien de Bijbel, zowel het oude als het nieuwe testament, vol staat van aanwijzingen om dat wel te doen. Natuurlijk is God een vergevend God, zoals Plender betoogt, maar dat hij ons ontslaat van de plicht zijn geboden te houden staat nergens. Verder stelt hij dat God als een Vader wil genieten van Zijn kinderen, hun zelfontplooiing en eigenwaarde bezorgt Hem een glimlach om zijn mond. Dat vind ik een prachtig beeld, maar ook dan is het natuurlijk niet om het even waarmee je dat probeert te doen. Als je talent hebt voor schaatsen, is dat dan per se het enige dat je kunt ontplooien? Wel sterk is het dat hij topsport relativeert: winnen is nog steeds belangrijk, maar je dient God ook met een tweede plaats. Dat maakt het nietsontziende van topsport een stuk verteerbaarder. Kortom: het deel waarin hij uitlegt dat topsport hem dicht bij God brengt, is erg persoonlijk onderbouwd en minder Bijbels.
Het tweede punt is sterker uitgewerkt. Hij legt uit dat hij de vrijmoedigheid heeft gekregen in zijn team vrijuit te spreken over God, dat hij bij tijd en wijle zelfs zijn tegenstanders kon bemoedigen. Het voorbeeld van de fietsende dominee is ook prachtig. Het getuigen op de plek waar je staat is ook voluit Bijbels en een opdracht voor ons allen.
Het boekje kan dienen als een zinvolle impuls voor het denken in christelijke kring over sport in het algemeen en topsport in het bijzonder. Los van alle gedoe eromheen (verdwazing, zondagsheiliging) zouden we toch een zuiver standpunt moeten kunnen innemen over sport? Jammer dat de studievragen aan het eind juist niet die discussie aanzwengelen.