Alex Boogers komt met een ode aan de lezer. De springlevende lezer. Een oproep aan iedereen die de liefde voor het boek, het verhaal pur sang moet doorgeven: boekhandelaren, docenten, schrijvers en uitgevers. Een schotschrift. Een hekelschrift. Een pamflet. Een aanval gericht op iedere schrijver die zich laat meeslepen door de zucht, het verlangen naar meer erkenning, meer roem, meer geld, meer aandacht. Een verdediging voor diegene die zich hierdoor niet laat meeslepen, maar zich richt op het schrijven van een goed verhaal, omdat dat verhaal de moeite waard is, omdat dat verhaal geschreven moet worden.
In 64 niet mis te verstane pagina’s neemt de auteur de lezer mee op reis naar een ‘verschraald landschap’. In deze vreemde streek toont hij de lezer, die halfdood is. ‘De lezer is niet dood. We laten hem in een verschraald landschap sterven van de dorst. We geven hem zand in plaats van water. Maar dood is hij niet.’
De boodschap van zijn verhaal is dat er gezocht moet worden naar nieuwe lezers. Ondanks het feit dat er steeds minder gelezen wordt. ‘Als er onder de leerlingen een lezer zit die iets aan het boek heeft dat hem is aangereikt, dan is het niet voor niets geweest. Als er een mens is die een boek oppakt en openslaat en daarmee voor het eerst in zijn leven een lezer wordt, dan bestaat de lezer. Hij is niet dood.’
Boogers toont in mooie volzinnen met dito beeldspraak aan dat jarenlang de lezer hetzelfde leesvoedsel is voorgehouden. Hier was iedereen bij gebaat en niemand klaagde: schrijvers, boekhandelketens, uitgevers. Er werd geld verdiend. Daar draaide het allemaal om. Het ging om de massa, die toch wel vreet wat tot hem komt. Maar ondertussen is die lezer als de mishandelde gans die elke keer hetzelfde voer door zijn strot gedrukt krijgt, die vreet en vreet totdat hij niet meer kan. En het vervolgens uitbraakt. ‘Met het braaksel dat uit zijn mond gulpt ligt hij schokkend op de grond en kermt: ‘Red mij!’ De vorm van het boek werd belangrijker geacht dan het inhoudelijke verhaal. Dit tij dient te worden gekeerd. Want ‘niemand neemt de belangrijke taak van verloskundige op zich en helpt nieuwe lezers op weg. Waar staan de kraamkamers? Wie leidt in? Wie maakt de lezer?’
Alex Boogers houdt een schitterend pleidooi om de boekenlijsten (‘de boekenlijst als poppenkast’) op de middelbare scholen eens tegen het licht te houden en al die grote schrijvers van toen eruit te gooien en de lijsten te vernieuwen met de schrijvers van nu: schrijvers die dicht bij de mensen staan, die weten wat er leeft onder de mensen. Die een verhaal hebben te vertellen dat gehoord wil worden. ‘Ik zie dat er voor de lezer wordt bepaald wat hij leest, hoe hij het moet lezen, wat hij ervan moet vinden. Er wordt ons een voorstelling gegeven van de wereld zoals wij die moeten zien, maar niet zoals die werkelijk bestaat.’
Boogers is scherp. Messcherp. ‘De lezer is een kijker, de kijker is een verdwaalde lezer, een verstandelijk gehandicapt kind dat aan de hand wordt genomen en de titels en schrijvers op een presenteerblaadje krijgt aangereikt. ‘Toe maar, lees dit maar. Dit is goed.’ Het gaat de schrijvers tegenwoordig om aanzien en rijkdom. Maar ‘wie het werk maakt voor de massa is van nature angstig. Een producent van content.’
Wanneer ben je echt geslaagd als auteur? ‘Wie je boek zoekt, zal het vinden, en als je het, als schrijver, voor elkaar hebt gekregen dat er een lezer is die na het lezen van je boek iets anders naar de wereld kijkt, op een wijze zoals hij nooit eerder heeft gedaan, dan heb je veel bereikt. (…) Je bent voor heel even een god in de gedachten van die vreemde andere.’
Dit verhaal beukt je hersenen in. Het vraagt erom gelezen en herlezen te worden. Boogers toont aan dat het inderdaad om het verhaal gaat. Dit boekje is een puik voorbeeld van zijn eigen schrijversvisie.