Palmen, Connie | Jij zegt het

Connie Palmen - Jij zegt hetOok al schrijft Connie Palmen niet veel ‘grote romans’, ze is een absolute grootheid in de Nederlandse literatuur. Haar boeken De vriendschap en I.M. zijn zeer het lezen waard. In dit boek, dat eigenlijk een postume, fictieve autobiografie van Ted Hughes is, wordt vooral ingezoomd op zijn relatie met Sylvia Plath.

Palmen heeft zich voor dit boek moeten inleven in de persoon Ted Hughes. Dat lijkt me geen makkelijke opgave, want Hughes is een persoon wiens integriteit veel in twijfel wordt getrokken, vooral door liefhebbers van het werk van zijn vrouw. Ted Hughes is namelijk tot over zijn oren verliefd geworden op Sylvia Plath en zij op hem. Samen beginnen ze aan een heftige relatie, waarin ze beiden volledig in elkaar opgaan. Bij een eerste periode van gescheiden zijn valt op beiden een dusdanige somberte, dat ze elkaar toch maar snel weer opzoeken. Het tekent de relatie, want een dergelijke verbondenheid (waarbij elke afwezigheid verdacht wordt gemaakt) is uiteindelijk niet gezond.

Het verhaal is verzonnen, maar de personen en openbare feitelijke gebeurtenissen kloppen. Palmen schreef met I.M. een werk dat ze zelf ‘autobiofictie’ noemde. Dit boek is dat ook, maar dan zonder ‘auto’. We krijgen de zaak volledig van de kant van Hughes te horen, waarbij hij door het hele boek heen meteen al uitlegt dat al die gebeurtenissen onafwendbaar zouden uitlopen op een slecht einde. Hoewel hij dat invoelend doet, wast hij ook voortdurend zijn handen in onschuld. Deze ambivalentie roept des te meer bewondering op voor Palmen, want gedurende het lezen had ik steeds het gevoel een tekst van Hughes te lezen, terwijl elke letter echt door Palmen is opgeschreven. Het is al bijzonder moeilijk je grondig in te leven in een persoon, hoe moeilijk moet het zijn je in te leven in een persoon die waarschijnlijk zelf verscheurd wordt door twee grondemoties.

Ted HughesSylvia PlathHughes trekt de tussenkomst van een bevoegde arts in twijfel, terwijl zijn eigen aanpak nogal zwaar op zijn occulte voorkeuren leunt. Hij is bezig met astrologie, horoscopen, hypnose en het ouija-bord. Als zijn vrouw het af en toe moeilijk heeft, past hij deze technieken toe om haar te helpen. Zo is de vader van Plath overleden toen ze drie jaar was, en lukt het hen via het ouija-bord informatie over hem te verkrijgen. Maar het helpt allemaal niet haar geestelijke problemen te overwinnen. Ik vind het persoonlijk ook een bedenkelijke zaak om dit soort krachten in te schakelen voor wat voor probleem dan ook, omdat uit het boek ook duidelijk blijkt dat ze die niet onder controle hebben.

Het boek leest makkelijk, maar er zit wel een flinke dosis verwijzingen naar literaire voorbeelden en verwanten in van zowel Hughes als Plath. Ik mis dan trouwens weer de teksten die Hughes en Plath hebben gepubliceerd (behalve het motto), die op bepaalde momenten zeker passend zouden zijn geweest. Maar wie zich daar niet aan stoort, treft ook een hartverscheurend verhaal aan over een man en een vrouw die niet zonder, maar uiteindelijk ook niet met elkaar kunnen leven. En wie Sylvia Plath googelt, komt er al snel achter dat dat niet goed kan aflopen.

Zeg me wat je leest en ik vertel je wie je bent

identificatieWie heeft er nou nog nooit emoties gevoeld bij het lezen van een boek? Wie heeft er niet gehuild bij Peerke en z’n kameraden (W.G. van den Hulst), toen Peerke huilend moest vertellen dat hij geen benen meer had? Wie heeft zich niet bescheurd van het lachen om bijvoorbeeld Beekman en Beekman (Toon Kortooms), die het altijd zo weten te manoeuvreren dat de arme Hendrik van Ham de klappen opving die zij verdienden?

Hoe kan dat nou, dat een boek zoveel in je losmaakt, dat een goed verhaal je niet koud laat en emoties in je oproept als ware het dat de gebeurtenissen je zelf overkomen of dat je er ooggetuige van bent? Een van de belangrijkste redenen is het proces van identificatie dat optreedt bij het lezen.

Identificatie is een term die we kennen van de identificatieplicht. Als je jezelf moet identificeren, moet je aantonen dat jouw identiteit overeenstemt met de congruerende identiteit die bestaat in de boeken van de Nederlandse regering. Je laat zien dat de persoon die omschreven is dezelfde persoon is als de persoon die jij bent. In zekere zin is dat hetzelfde wat er gebeurt bij het lezen van een boek. Je identificeert jezelf met een personage in het boek. Je neemt voor de tijd van het lezen aan dat jij die persoon bent, dat jouw identiteit dezelfde is als die van het persoon uit het boek. Wat die persoon overkomt, overkomt jou, wat die persoon ziet, zie jij en wat hij ervaart, ervaar jij.

Dat proces moet optreden om van een boek te kunnen genieten. Hoe vaak gebeurt het niet dat een lezer zegt: het boek kreeg me maar niet te pakken, ik heb het weggelegd. Of: ik moest de eerste 100 pagina’s door en toen kwam ik er echt in. Dat komt doordat het proces van identificatie niet of pas laat op gang komt. Als het proces echt niet op gang komt, dan wordt het lezen van een boek een opgave, die aanvoelt als corvee. Als het proces goed op gang komt, kun je je echt in een andere wereld wanen en de emoties ervaren die de persoon met wie je je hebt geïdentificeerd ook ervaart.

Uiteraard stelt de schrijver alles in het werk om identificatie te laten optreden en wil hij ook bepalen met wie je je identificeert. Vooraf zou je zeggen dat je je altijd identificeert met de persoon die qua karakter en overtuigingen het dichtst bij jou staat, maar een schrijver kan ook een misdadiger of een overspelig persoon aanreiken als identificatiefiguur. Hij laat je je eerst vereenzelvigen met dat personage en laat hem vervolgens handelen op een manier die je normaal gesproken zou veroordelen.

Dat zet de deur open voor een schrijver om je te laten nadenken over bepaalde spannende thema’s. In de volgende korte film bijvoorbeeld wordt dat schitterend zichtbaar.

Het verhaal gaat over een oude man, wiens kinderen een plekje voor hem en zijn vrouw hebben geregeld in een tehuis, waar hij helemaal geen zin in heeft. Hij is aan het eind van zijn leven, heeft al die tijd op een heerlijke, afgelegen boerderij gewoond en wil daar sterven. Je voelt zijn emotie, begrijpt zijn verlangens. De schrijver prijst de boerderij natuurlijk aan als paradijs en zet het tehuis weg als een vreselijke plek. Dan overlijdt zijn vrouw en de boer wil niets liever dan met haar eeuwig rusten. Normaal gesproken zou je suïcide afkeuren, maar doordat je zo’n eind met de schrijver (in dit geval de filmmaker) bent meegesleept en voorbereid, ben je ineens bereid om suïcide als een optie te gaan zien.

Een schrijver neemt je dus mee, bijna aan een onzichtbaar touwtje. Dat touwtje is niet onbreekbaar: als een schrijver niet zorgvuldig opbouwt of zijn hoofdpersoon al te grove handelingen laat uitvoeren, kan een lezer zich al te ongemakkelijk voelen en alsnog afhaken. Uiteindelijk leest dus iedereen het liefst het boek dat hem of haar het best past, en zo zegt datgene wat je leest ook veel over wie jij bent.

Wie bijvoorbeeld Blackstock, Thoene of Heitzman leest, is waarschijnlijk iemand die zoekt naar veiligheid en geborgenheid. Wie Grisham leest, identificeert zich graag met underdogs, intelligentie en snedigheid. Wie Lee Child leest, herkent zich eerder in moed en lichamelijke kracht. Het is een beetje generaliserend, maar je snapt het punt.

Is identificatie nou het enige argument om een boek te waarderen? Nee, natuurlijk niet. Mensen kunnen ook genieten van mooie zinnen, van fraaie natuurbeschrijvingen, van andere culturen. Ook een simpele reden als: ‘Ik ben eraan begonnen en nu maak ik het af ook’ kan een voldaan gevoel geven over een boek. Maar overdracht van emoties, dat hangt toch wel heel sterk samen met de mate waarin je jezelf kunt overgeven aan de gedachte dat het boek over jezelf gaat.

Coppers, Toni | De vleermuismoorden

9789022332061Met De vleermuismoorden van de Vlaming Toni Coppers heb je een spannende, typisch Vlaamse policier in handen. Dit boek is een deel uit de serie rond commissaris Liese Meerhout. Dat het blijkbaar een kwalitatief goed boek is, is te merken aan de prijs die het kreeg in 2015: de publieksprijs van de Hercule Poirotprijs. Coppers won in 2014 al de prestigieuze prijs met zijn boek Dood water. Veelbelovend!

Maakt Coppers de hooggespannen verwachtingen ook waar? Ja en nee. Allereerst de cover van het boek. Spannend, mysterieus, uitnodigend. Een groot landhuis, eenzaam in een besneeuwd landschap, hier en daar een verlicht raam. De ondertitel luidt: Een Liese Meerhout-thriller. En daar gaat het licht mank. Het is geen thriller. Het is een spannende policier; ‘Baantjer+’ zeg maar. Interessant is het motto voorin: ‘For there is nothing either good or bad, but thinking makes it so.’ (William Shakespeare) Maar ik vind het motto wat onderbelicht in het verhaal. Hoofdstuk 1 start op 3 december. Elk hoofdstuk heeft een datum als opschrift, dit biedt de lezer in ieder geval een goede structuur. Het boek eindigt op 15 december.

Een echte proloog kent het verhaal niet, maar het eerste hoofdstuk lijkt er wel op. Mooi! Je zit al rap in de gebeurtenissen. De schrijver windt er bepaald geen doekjes om. Een taxibusje knalt met enorme vaart tegen de gevel van een bank. Een ongeluk of is er meer aan de hand? De passagiers komen om; enkele Britse zakenmensen. Dan blijkt de chauffeur van het busje een ex-politieman te zijn. Een onderzoek wordt gestart door Liese Meerhout en de ietwat knorrige en merkwaardige hoofdinspecteur Masson. Het speurdersduo is zeker een toegevoegde waarde in dit boek. De dialogen, de humor, de relationele spanningen die je af en toe voelt, zorgen voor een onderhoudend verhaal. Zoals zo vaak het geval hebben de politiemensen ook hun privéproblemen. Die privézorgen gecombineerd met een spannend plot op jacht naar een formidabele tegenstrever (Vlaams!) doen sterk denken aan de andere (beroemde) Vlaamse auteur Pieter Aspe. Zijn serie rondom Pieter van Inn en Hannelore Mertens trok duizenden kijkers. Dit verhaal, deze boekenserie rondom Liese Meerhout zal wellicht ook ‘zijn duizenden verslaan’. Niet voor niets wordt deze maand gestart met de misdaadreeks Coppers op VTM.

Charmant is de Vlaamse beleving: het taalgebruik, de sfeerbeschrijvingen van het omringende landschap, Antwerpen zelf. Je ruikt, proeft en geniet! Al met al leest het boek vlot weg, is het met enthousiasme geschreven en is het gewoon spannend.

Ruitenberg, Romhild | Gij zult gelukkig zijn

Romhild Ruitenburg - Gij zult gelukkig zijnDe maakbaarheid van het huidige bestaan is iets waar veel mensen onbewust van overtuigd zijn. Ben je ziek? Ga naar een dokter en leef gezonder. Word je niet blij van je werk? Volg een training of maak een carrièreswitch. En zo zijn er legio voorbeelden te verzinnen waaruit blijkt dat, zeker in het welvarende Westen, de mens niet accepteert dat hij niet volmaakt gelukkig is. In de meeste gevallen loopt dat uit op een aardse zoektocht naar meer geluk. Romhild Ruitenberg legt de vinger bij deze trend, maar stelt fijntjes de vraag wat dat geluk dan eigenlijk inhoudt. Vervolgens draagt hij aan dat de Bijbel aards geluk niet afwijst, maar er wel een eeuwig geluk aan toevoegt.

Dat geluk heeft een aantal kenmerken, waarvan het onvergankelijke ervan er dus een is. Daar waar aards geluk heel mooi en nastrevenswaardig kan lijken, gaat het altijd voorbij. Niet alleen aan het einde van dit leven, maar vaak ook al tijdens een mensenleven. Daarnaast is het erkennen van de gebrokenheid van het aardse bestaan juist onderdeel van het geluk en helpt het ons om onze blik voorbij het gebroken bestaan op aarde te slaan. Het helpt ons om een afhankelijk leven te leiden.

Inhoudelijk stelt Ruitenberg dat geluk bovenal goedheid is. Waar in aardse zin geluk vaak wordt ingevuld met ‘plezier hebben in je leven’, legt Ruitenberg uit dat het woord geluk in de Bijbel terug te voeren valt op het Hebreeuwse woord ‘tov’. Maar dat is hetzelfde woord dat gebruikt wordt door God om aan te geven dat de schepping ‘goed’ was. Geluk en goed liggen dus dicht bij elkaar, zijn eigenlijk hetzelfde. Voldoen aan hoe God het alemaal heeft bedoeld, dat is eigenlijk wat geluk is.

Aan het eind van het boekje vinden we nog enkele gespreksvragen bij elk hoofdstuk, bruikbaar voor bijvoorbeeld een studiekring en vereniging. Al met al een prachtig relativerend werkje en behulpzaam bij het accepteren van tijdeijk ongemak.

Woudenberg, van Wieke | Ik wil leven

ik-wil-leven-wieke-woudenberg-van-der-van-veen-boek-cover-9789038924564Wanneer je de diagnose kanker krijgt, staat je wereld volledig op zijn kop. Maar hoe is dat voor iemand die zelf kankerpatienten begeleidt? In 2010 kreeg de auteur van het boek Ik wil leven borstkanker. Yogalerares en levensfasecoach Wieke van Woudenberg stort in. Uiteindelijk is ze overleden in 2014. Haar strijd tegen de gevreesde ziekte wordt beschreven in dit boek. Vreugdevolle momenten worden afgewisseld met diep verdriet. De ene kuur op de andere volgt. Onderzoeken, een second-opinion… alles, maar dan ook werkelijk alles komt op de lezer af. Vanaf het prille begin dat de ziekte zich openbaarde tot ruim vijf jaar later is in dagboekvorm beschreven.

Het voorwoord bestaat uit twee delen: één van de behandelend arts Zoltan Schermann en één van internist-oncoloog Sabine Linn. De inleiding die erop volgt is van de hand van Wieke zelf uiteraard. We zien in de allereerste zin hiervan gelijk een slordige fout. De toon is gezet. Het leesproces vlot niet. Veel herhaling, eindeloos beschreven spirituele eigenaardigheden en soms te lange, haperende zinnen. Je worstelt je door de bladzijdes heen, zoals Wieke zich moet zien te ontworstelen aan de kanker die voortwoekert in haar lichaam.

Het schrijven van dit boek moet louterend zijn geweest voor de schrijfster, die door zo’n diep ziektedal heen is gegaan. Echter, het is te vrezen dat dit voor de lezer niet geldt. Tenzij… je zelf door een dergelijk dal bent gegaan. Dit boek is voor zo’n specifieke doelgroep geschreven, dat het de ‘algemene lezer’ niet kan boeien. Ongetwijfeld roept dit boek veel herkenning op bij diegene die ook kanker heeft (gehad), of bij diegene die spiritueel ingesteld is en zich bezighoudt met aardstralen, yoga, mandala’s, kaartleggen en andere vormen van spirituele activiteiten. De nuchtere lezer kan hier echter niets mee. Juist alle spirituele bezigheden van de schrijfster, waar zij zoveel baat bij heeft en rust in vindt, is de ballast in het verhaal. Juist deze zaken houden het verhaal enorm op, er zit geen vaart in. Wiekes schrijfstijl is bij vlagen mooi. Korte staccato zinnen zorgen ervoor dat je meeleeft met haar gevoel: “Ik kijk naar mijn linkerborst. Er is iets vreemds met die borst. (…) Opeens voel ik onrust. Het klopt niet. Ik durf niet goed te voelen.” Een slechte dag? Een korte(re) zin! Afgemeten, verbeten schrijft ze over de mindere periodes in haar ziek-zijn. Ook de nodige zelfspot en humor ontbreken niet. De woordkeuze van Wieke valt soms tegen: hard schrijft ze over de ziekte, de strijd, de pijn, gevoelens… begrijpelijk, maar houd het netjes qua woordgebruik.

Het is knap dat je als schrijfster je zo kwetsbaar durft op te stellen en een inkijk geeft in je persoonlijke leven. Gewaagd! De kritische noot is: Zit de lezer hier op te wachten? Een spanningsveld… Zelf schrijft ze in de inleiding: “Uiteindelijk zal de geschiedenis gaan bepalen of het inderdaad een gelezen boek wordt, hoe het zijn weg zal gaan vinden, de wereld in.” Wieke van Woudenberg heeft een intiem, emotioneel verhaal geschreven voor een zeer specifieke doelgroep, eerlijk maar ook vermoeiend.

Eerder geplaatst op www.Hebban.nl

Boyne, John | De jongen op de berg

naamloos10 jaar na zijn ontroerende en waardevolle roman De jongen in de gestreepte pyjama komt John Boyne met eenzelfde soort verhaal… maar dan toch anders. Een boek dat elke lezer aanzet tot nadenken over zijn eigen handelen. Met oog voor detail en met fraaie, poëtische zinnen zorgt Boyne ervoor dat je voor altijd Pierrot in het hart sluit.

Pierrot, een jonge Franse jongen wiens ouders zijn overleden, belandt in een weeshuis. We schrijven 1935/36. Gescheiden van zijn trouwe viervoeter D’Artagnan en zijn joodse en dove vriend Anshel verblijft hij enige tijd in dit huis. Hij heeft het er niet altijd even makkelijk. De goede zorgen van de zusters Durand ten spijt wordt Pierrot geregeld gepest. Op een dag komt er een brief. Er blijkt een volle tante van hem te zijn, ze woont in Oostenrijk en is huishoudster in een grote bergvilla, De Berghof. Tante Beatrix zorgt goed voor Pierrot. Pierrot vraagt zich echter wel af wie er eigenlijk woont in de villa. Hoe zit het eigenlijk met de familie bij wie hij verblijft? ‘Het is geen familie. Het is alleen maar een man. En die vond het best, zolang ik maar niet te lawaaiig was. Hij is er niet vaak…(…)’

‘Toen hij zich omdraaide zag hij aan de muur een foto van een bijzonder ernstige man met een kleine snor die in de verte staarde. (…) Zijn ene hand rustte op de rugleuning van een stoel, de andere lag stijf tegen zijn heup.’ En inderdaad, Pierrot is bij niemand minder beland dan bij Adolf Hitler himself. Te midden van Hitlers ‘hofhouding’ groeit de jonge Pierrot op tot een nazistische en gehersenspoelde Pieter. Deze radicale ‘bekering’ aan de vooravond van en in de Tweede Wereldoorlog is het thema van dit prachtige werk. Langzaam maar zeker, sluipenderwijs, net zo verraderlijk als de nazi’s zelf, tekent Boyne ons die vreselijke verandering. Hoe heeft dit zo allemaal kunnen gebeuren? De lezer weet op voorhand al dat je hier nooit in moet trappen en roept als het ware Pierrot toe: ‘Begin er niet aan! Stop! Tot hiertoe en niet verder!’ Tegelijk spiegelt Boyne tussen de regels door de niet zo argeloze lezer: wat zou jij hebben gedaan? Welke keuze maak jij? Wat als…?

Pierrot is dol op uniformen. Zijn tante en de chauffeur Ernst niet. Ze waarschuwen hem: ‘Zo iemand kan anderen behandelen zoals hij in gewone kleren nooit zou doen. Insignes, lange regenjassen, hoge laarzen. Een uniform geeft ons de ruimte gemene dingen te doen zonder dat we ons ooit schuldig hoeven te voelen.’

Er zou meer aangehaald kunnen worden. In een mooie, waardevolle epiloog blikken zowel Pierrot als Anshel terug op hun heftige jeugd. Verscheurd, verwoest door de oorlog. Maar met liefde in het hart. ‘Ik pakte een nieuw aantekenschrift en een vulpen uit mijn kast. Ik keek mijn oude vriend aan en gebruikte de enige stem die ik ooit had gehad – mijn handen – om drie eenvoudige woorden te gebaren waarvan ik wist dat hij ze zou begrijpen.

Laten we beginnen.’

Edward Rutherfurd | Londen

Rutherford - LondenRutherfurd schrijft met Londen geschiedenis. Als geschiedenis beperkt blijft tot een gortdroge opsomming van feiten, is het voor niemand leuk. Ook historici, zo stel ik me voor, zullen vast hun vreugde halen uit die momenten waarin ze een doorkijkje krijgen, bijna in aanraking komen met het bestaan van een persoon lang geleden. Of wanneer ze door het met elkaar in verband brengen van verschillende gebeurtenissen tot een dieper inzicht komen en als het ware van uit dat historisch perspectief in de toekomst kunnen kijken: daar, op dat moment ging het mis.

Het zijn twee beweegredenen van Rutherfurd om zijn boeken te schrijven. De eerste vind ik prachtig opgeschreven in het slot van zijn boek Londen: ‘Terwijl ze (…) naar de plek keek waar Julius Ceasar misschien had gestaan, strekte ze haar hand uit en raakte die aan.’ Het tweede argument vind ik op zijn website: ‘We weten niet hoe we verstandig kunnen handelen in enig deel van de wereld, in oorlog noch in vrede, tenzij we iets van de cultuur en geschiedenis begrijpen.’ Op de website nog een derde argument, waarbij hij zich verblijdt in de schoonheid van de oneindig creatieve kracht van de mens. Maar dat argument is niet sterk, vind ik. Je kunt het immers ook gebruiken om het tegenovergestelde te betogen (moord, haat en oorlog).

Hoe dan ook: Londen is het lezen waard. Rutherfurd slaagt er in de verbinding tot stand te brengen tussen de lezer en de historische personen, tijden en plaatsen die hij te berde brengt. Een feest der herkenning voor wie Londen een beetje kent. Het boek begint in een niet gedateerde periode waarin op de plek waar Londen nu ligt niets dan een rivier was. De eerst gedateerde periode, 54 na Christus, vertelt het verhaal van een vader en een zoon, die een bescheiden rol spelen in de strijd tegen de Romeinen die het eiland bij hun rijk willen inlijven. De jongen valt op door enkele kenmerken: hij heeft een witte haarlok in zijn overigens zwarte haardos en hij heeft vliezen tussen de vingers aan zijn hand. Het is Rutherfurds manier om de verschillende tijdvakken met elkaar te verbinden, want het volgende tijdvak speelt in 251 na Christus en opnieuw heeft de hoofdpersoon een witte haarlok en vliezen tussen de vingers. Ook in karakter lijken ze op elkaar. Zo suggereert Rutherfurd subtiel een familierelatie.

Hij moet wel, want het is onmogelijk om een verhaallijn uit te spannen over de ruim twintig eeuwen die het boek omspant. Het zorgt ervoor dat het boek bestaat uit 21 tijdvakken met allemaal hun eigen verhaal en eindigt in 1997. Kunstig gevonden, maar voor mij voelt het alsof het boek nooit echt op gang komt. De schrijfstijl is die van een scenarioschrijver: lekker lezen, veel verhaal, weinig vertraging. En je kunt ervan zeggen wat je wil, maar je leert een hoop. En het klopt allemaal, want zegt Rutherfurd: ‘I never alter the historical record just to suit my convenience, or my prejudices. Novelists and movie-makers are sometimes tempted to do that and maybe they believe it doesn’t matter. I think it does matter.’

Maron, Isa | Ritueel

MARON_Ritueel_VP_HRDeel 3 van de serie De Noordzeemoorden mag er zijn. Spannend, snel en vindingrijk. Wel je koppie er goed bij houden, gezien de diverse verhaallijnen die uiteindelijk op geniale wijze bijeenkomen. Isa Maron heeft het weer voor elkaar!

Om gelijk met de deur in huis te vallen: deel 3 is ook echt deel 3. Eerst dus deel 1 en 2 lezen! Anders snap je er weinig van. Wat is de plot? Grote tuin bij grote villa in Amsterdam-Noord. 10 schedels in de tuin. Lichaam ontbreekt. Gruwel! Rechercheur Maud Mertens heeft de zaak in onderzoek. De eigenwijze en slimme studente Kyra Slagter, die de lezer al kent vanuit deel 1 en 2, steekt haar eigenzinnige neus ook diep in de zaak. Want het zou zomaar kunnen zijn dat haar verdwenen zus Sarina bij de slachtoffers zit… of ligt, beter gezegd. Verschillende elementen vanuit de eerste 2 delen komen terug en vallen samen in dit derde deel. Zowel Kyra als Maud beseft dat de zaken waar ze aan werken veel groter zijn dan ze hadden kunnen vermoeden. Maron weet heel goed de werkelijke actualiteit te vermengen met fictieve elementen. Kinderprostitutie en misbruik verweeft ze in het verhaal over de jacht op de seriemoordenaar.

Saillant detail: op bladzijde 311 lijkt het of Maron een literaire knipoog maakt naar een andere fameuze thriller, wanneer ze beschrijft hoeveel passagiers er aan boord van cruiseschepen verdwijnen. Ze haalt daar de term ‘passagier 23’ aan. Toevallig (?) ook de titel van een boek van Sebastian Fitzek, uit de koker van, jawel… The House of Books.

De lezer krijgt in dit boek ook een moralistisch kijkje achter de schermen van het rechercheren. Het werk valt rechercheur Niels Bingsten zwaar: ‘Misschien heeft het te maken met het werk. De oneindige stroom menselijk geweld en daaropvolgend leed. Het zit blijkbaar in ons. Tien hoofden in een tuin in Noord. Duizenden vermisten in een database. Grote groepen landgenoten die een dam opwerpen om de instroom van vluchtelingen tegen te houden. Misdadigers die mensen van huis en haard verjagen vanwege religie of afkomst, en macht natuurlijk. Vluchtelingen die elkaar mishandelen en beschimpen. Wordt het allemaal erger als je de mensen tegen de stroom in volgt? Zijn ze allemaal slechter van karakter, hebben ze criminelere waarden en normen, zijn ze minder ontwikkeld? Of zijn wij allemaal zo en allemaal in staat tot dergelijk gedrag?’

Voor de duidelijkheid: er zijn maar liefst 5 verhaalperspectieven. Het verhaal van de schimmige Sarah in Londen, het verhaal rondom de verdwijning van Sarina, de gedachtes van de seriemoordenaar, het onderzoek vanuit Kyra gezien en tot slot de verhaallijn rond Maud Mertens. Ondanks al deze perspectieven leest het verhaal vlot en hapert het zelden tot nooit. In een strak geregisseerde finale vallen bijna alle puzzelstukjes op hun plaats. Bijna… want deel 4 komt eraan!

Berg, van den, Rien | Het laatste gezicht

aslanderSchuld, verantwoordelijkheid en de zoektocht naar erkenning zijn de bestanddelen van Het laatste gezicht, deel 2 uit de serie over Lammert Aslander, dominee en detective tegen wil en dank. ‘Team’ Aslander, bestaand uit een “psych, een poppetje en een kreng, een halve dominee en een introverte nerd”, krijgt te maken met een kille, psychopathische seriemoordenaar.

In de kliniek van psychiater Egge Johannes zit een jonge vrouw, overlevende van de geheimzinnige moordenaar: “Ze krijste niet en ze schoot niet als een roofkat op haar prooi af. De tengere jonge vrouw naderde de psychiater langzaam, zwijgend. (…) Maar in haar ogen stond het duister van haar doel: hem vermoorden. Met haar blote handen.” Speelde deel 1 nog op Ameland, Het laatste gezicht speelt zich af op Zeeuwse kleigrond: Goes. Aslander valt door ‘toevallige’ gebeurtenissen met zijn neus in de psychologische boter en belandt samen met Mila en de rest van ‘team Aslander’ middenin de moordzaak die Zeeland in zijn greep houdt. Alles wordt op alles gezet om de gestoorde moordenaar, die het voorzien heeft op jonge vrouwen, te vinden. Dan verdwijnt Mila plotseling.

Op het eerste gezicht lijkt Het laatste gezicht een echte ‘who-dunnit’, maar de ervaren detectivelezer zal al snel de dader gevonden hebben. Er is meer aan de hand dan ‘Wie is de dader?’ Evenals in Aslander (deel 1) spelen naast aardse zaken (de oplossing van de moorden) ook ‘Boven-aardse’ zaken een belangrijke rol. Hierin zit vooral de kracht van Rien van den Berg, schrijver-dichter-dominee. Hij weet haarfijn en stijlvol, met gevoel voor humor en ironie, zaken bloot te leggen bij de verhaalpersonages die zeker herkenning oproepen bij de lezer. Een tikje vermoeiend is wel dat de auteur grossiert in zinnen met veel bijvoeglijke naamwoorden. Het gevaar van clichés ligt hierdoor op de loer en ook haalt het soms de vaart uit het verhaal.

Het is te merken dat de auteur meer aandacht heeft besteed aan het plot, er zit meer spanning in dan in het eerste deel. De diepgang van de gesprekken tussen de personen wordt gelukkig niet tekort gedaan. De auteur weet hierin een goed evenwicht aan te brengen. De lezers van deel 1 merken dat de personen nu ook andere, onvermoede eigenschappen blijken te hebben die toen nog niet te zien waren. De karakters worden grondiger uitgewerkt in deel 2; ongetwijfeld kom je voor heel wat verrassingen te staan.

Ook in Het laatste gezicht is er een moordzaak in het verleden, die Mila op eigen houtje probeert op te lossen. Dan blijkt dat er flink wat overeenkomsten zijn tussen de moordenaars uit heden en verleden. Dit is een terugkerend element in de serie, evenals het motief van een kerkelijke feestdag, in deel 1 Goede Vrijdag en Pasen, in deel 2 Hervormingsdag. Heel gestructureerd bouwt de schrijver zijn verhaal op, in beide delen zitten herkenbare ingrediënten. Boven elk hoofdstukje staat een plaatsaanduiding en tijdstip en het eindigt met een ouderwetse, spannende clifhanger.

Rien van den Berg weet pure, rauwe emoties prachtig te verbinden met sfeervolle beschrijvingen: “Het stadje lag er vriendelijk bij in het gefilterde maanlicht” versus “Alleen als je me kunt garanderen dat je hier geen onzin gaat verkopen, dat je hier niet je eigen show gaat weggeven, mag je hier je bek opentrekken (…)”.

Tussen de regels door bezint Van den Berg zich op het leven: “Als je alleen liefde kunt opbrengen voor mensen die zonder zonde zijn, eindig je in eenzaamheid.” Mila zegt tegen Aslander: “Ze (Thera, red.) duwt voortdurend op je zere plek. Maar het doet geen pijn omdat zij duwt, het doet zeer omdat jij daar een wond hebt.” Op meerdere plaatsen in het verhaal kom je prachtige uitspraken tegen. Een confrontatie met het hart van de lezer blijft niet uit. Met Het laatste gezicht heb je een boek in handen dat Baantjer overtreft, aanschuurt tegen Agatha Christie en de intriges oproept van Wallander.

Kat, Otto de | De langste nacht

Otto de Kat - Langste nachtIk denk dat we de Tweede Wereldoorlog pas als literair thema vergeten als we te lijden krijgen onder een derde. Met het boek De langste nacht grijpt Otto de Kat opnieuw terug op de oorlog en de nasleep ervan. In haar laatste nacht herinnert Emma zich hoe haar leven zich ontwikkelde, hoe ze als in ongenade gevallen Duitse in Nederland terechtkwam, haar eerste relatie moest verwerken en in een tweede terechtkwam, hoe elk familielid op z’n eigen manier met de oorlog omging.

Haar eerste man, Carl ( u kunt hem kennen uit  De kats eerdere boek, Bericht uit Berlijn), was het niet eens met de plannen van Hitler. Hij had samen met anderen een plan gesmeed om de führer van zijn troon te stoten, maar het complot werd ontmanteld en Emma werd nog net op tijd getipt. Halsoverkop verlaat ze Berlijn en vindt na de oorlog in Nederland onderdak bij de welgestelde Chris. Hij brengt haar in contact met Bruno en die ontfermt zich over haar.

In flarden komt het leven van Emma tot de lezer. Warrig, zoals dat gaat in gedachten van oude mensen in hun laatste nacht, zo stel ik me voor. Iedere overlevende van de oorlog voert de rest van zijn leven strijd, over het verlies dat de oorlog meebrengt, de keuzes die zijn gemaakt, de geheimen die men niet kan delen. En de liefde, natuurlijk de liefde: onbegrijpelijke emotie die ons keuzes opdringt die we rationeel niet zouden maken, maar die ons meeslepen in een vreemde liefde: ‘Ontstellend en vreemd en een leven lang houdbaar’.

De Tweede Wereldoorlog als thema is literair kauwgom: veel nieuws proef je niet, maar je blijft kauwen en dat heeft z’n functie. De thema’s verlies, keuzes en liefde in oorlogstijd: we hebben het vaker gezien, maar zelden in deze schoonheid. De Kat is een stilist van de eerste orde en schrijft heerlijke zinnen als ‘Emma doolde door een verfijnd gangenstelsel van herinneringen, de verkreukelde plattegrond van haar leven.’