In ‘Ik kom terug’ beschrijft Adriaan van Dis de moeizame relatie die hij onderhield met zijn moeder in haar laatste dagen. Hij portretteert haar als een krachtige vrouw, met een hang naar het esoterische, haast magische. Ze bewaart verschillende geheimen voor hem, waar ze vervolgens wel mee koketteert. Ze belooft hem te vertellen wat hij wil weten, maar laat hem beloven haar te helpen met het einde van haar leven.
Prachtig is de symboliek met een afgesloten opbergkist, waarmee het boek opent. Zoon en moeder, lijnrecht tegenover elkaar, trekkend aan een kist waarvan de zoon niet weet wat hij bevat en waarvan de moeder niet wil dat hij erin kijkt. Het symboliseert de hele relatie tussen de twee: zij lijkt altijd meer te weten, geniet van de kennisvoorsprong, speelt haar kinderen tegen elkaar uit, zodat niemand precies weet waar hij aan toe is. Elke poging om de geheimen bloot te leggen, worden door moeders in de kiem gesmoord. Moeder beantwoordt ook geen vragen, ze vertelt wat haar uitkomt. Als het onherroepelijke einde is gekomen, maakt zoon de kist open en treft niets aan dan een foto van haar moeder en de handschoenen die ze droeg toen ze trouwde. Een schrijnend beeld van de leegte – het gemis van haar eigen moeder – die ze verborg.
Van Dis probeert een mengsel van tragiek en komedie en dat zal niet iedereen waarderen. Sommige teksten zijn ongetwijfeld grappig bedoeld, maar komen cynisch en soms grof over. Toch ontroert het verhaal bij tijd en wijle wel, bijvoorbeeld als hij een tas koekjes staat plat te stampen. Het is de wanhoop van een man van zestig die in het reine probeert te komen met zijn halsstarrige moeder en via haar met zijn verleden. En schrijven kan Van Dis. Vooral verderop in het boek staan prachtige vondsten: ‘Je karakter slijt niet als je ouder wordt, het kookt in. We worden allemaal een bouillonblokje van onze eigen soep.’