Lange, Frits de | In alles tot het uiterste. Leven en denken van Simone Weil

De eigen methode van de filosofie bestaat erin een helder begrip te vormen van de onoplosbare problemen in hun onoplosbaarheid, om ze dan simpelweg te contempleren, vasthoudend, onophoudelijk, jaar in, jaar uit, zonder hoop, in afwachting.
Als je aan dat criterium vasthoudt, zijn er maar weinig filosofen. Weinig, dat is nog te veel gezegd.

Bovenstaande woorden schreef de filosofe Simone Weil in 1942, een half jaar voor ze op 34-jarige leeftijd overleed. Ze was als jodin Frankrijk ontvlucht en via de Verenigde Staten in Londen aangekomen, waar ze een rol hoopte te kunnen spelen in het verzet. 

Het citaat tekent Weil in haar hang naar het absolute. Ze was wars van elk halfslachtig compromis. Al op de middelbare school was het haar klasgenoten duidelijk: voor Simone bestaat er alleen zwart, en wit. Een halve waarheid is een hele leugen. Niet zoeken naar makkelijke oplossingen voor de problemen van de filosofie, niet de wens de vader laten zijn van de gedachte, maar ze zonder hoop en tóch in afwachting overdenken.

Het citaat tekent Weil ook in haar stijl. Ze ‘ziet’ waarheden en poneert ze. Ze argumenteert niet. Bij de lezer rijzen er voortdurend vragen. Waarom dient de filosofie zich bezig te houden met juist de onoplosbare problemen? Hoe kom je er eigenlijk achter dat deze onoplosbaar zijn? Waarom zou je ze alleen mogen contempleren? Zijn er in de geschiedenis van de filosofie niet ook veel voorbeelden te vinden van filosofen die heel redelijke oplossingen hebben bedacht voor schijnbaar onoplosbare problemen?

Maar de lezer moet het ermee doen. Trouwens, Weil zelf deed het er ook mee. Zo compromisloos als haar denken was, zo compromisloos was haar leven. Wat ze als lerares meer verdiende dan een werkloosheidsuitkering, gaf ze weg. Ze stopte haar baan om, uit solidariteit met de arbeiders, een jaar lang slopend werk te doen in fabrieken, waar haar gezondheid een flinke knauw opliep. Op het laatst van haar leven at ze nauwelijks meer. Ze sliep op de grond.

Frits de Lange, de schrijver van dit boek over het leven en denken van Weil – een herziening van een eerdere publicatie uit 1991 –, noemt het een verslag van zijn vriendschap met Simone Weil. Hij vergelijkt haar werk met een diamant: het is hard, het heeft vele aspecten, het schittert, maar de kern is ontoegankelijk.

In alles tot het uiterste biedt de lezer naast een bespreking van haar ideeën een beknopte biografie in een pagina of tien. Het is geen echte biografie; daarvoor ontbreekt er te veel. De verhouding van Weil tot haar ouders komt bijvoorbeeld nauwelijks aan bod. Wel biedt het een mooie, goed geschreven inleiding in het denken van Weil. De Lange keert zich af van een benadering die haar denken in tweeën splitst: van de vroege Weil die vooral een politiek denker was versus de late Weil die vooral als mystica bekend staat. Er is volgens hem zeker te spreken van een ontwikkeling (Weil verloor haar hoop in politieke verbetering) maar er is ook veel continuïteit.

Het boek heeft hoofdstukken over Weils ontdekking van de religie (geen oplossing van het lijden, maar een manier om ermee te leren leven), over haar visie op lichamelijkheid (in de meest extreme formulering: het universum als een tweede lichaam) en over haar manier van kijken naar de werkelijkheid.

Voor mij is haar eigenzinnige theologie moeilijk te volgen. Maar wat ze schrijft over aandacht, waarheid en werkelijkheid behoort tot het mooiste wat erover geschreven is. ‘De waarheid, dat zijn die gedachten die opkomen in een denkende geest, die enkel en alleen, totaal, uitsluitend verlangt naar de waarheid.’ Maar hoe kan dat? ‘Je ontvangt alleen haar innerlijk licht als je je in verlangen leeg voor haar maakt, zonder van tevoren al in te vullen wat de inhoud ervan zal zijn. Daar komt het hele mechanisme van de aandacht op neer’. Deze mystieke omgang met de werkelijkheid, vanuit een diepe liefde voor de wereld, is groots. Het is een filosofie van de aandacht-in-zelfverloochening.

Ook worden in dit boek de ideeën van Weil over de ‘zwaartekracht’, de nécessité, besproken. Ze bedoelde met deze termen de grondwet van het universum, fysiek en psychisch, natuurlijk en cultureel, waardoor alles gaat zoals het gaat. Eerst dacht ze dat we het universum nog wel te slim af konden zijn, later stelt ze dat we niet veel meer kunnen doen dan een beetje zand in de machine strooien: ‘over het geheel genomen bevinden we ons in de situatie van passagiers van een auto zonder bestuurder die met hoge snelheid door een landschap vol gaten en kuilen rijdt’. Later komt meer en meer naar voren dat er lichtpuntjes zijn: gastvrijheid, tederheid, compassie, liefde, moed en vriendschap – en dan is de taal die Weil gebruikt om deze momenten te duiden de taal van het christendom: het zijn bovennatuurlijke wonderen, geschenken van Gods genade.

Voor een lezer zoals ik, die een paar boeken van Weil gelezen in de kast heeft staan, biedt dit niet al te dikke boek een verdiepend zicht op het geheel van haar denken. Voor mensen die met Weil willen kennismaken maar niet goed weten waar te beginnen, is dit boek een geschikte inleiding. 

Als ze in 1938 in Solesmes de monniken gregoriaans hoort zingen, terwijl ze onophoudelijk gekweld wordt door intense hoofdpijn, schrijft ze: ‘Elk geluid deed me pijn en voelde als een klap op het hoofd; alleen uiterste inspanning van mijn aandacht stelde me in staat om buiten dat ellendige lijf te treden (…). Door het lijden heen voelde ik de tegenwoordigheid van een liefde, net zoals die je in de glimlach van een bemind gelaat leest.’ De God die Liefde is maakte zich kenbaar.

Wallet, Bart | Filosofisch dagboek

Dagboeken zijn er in soorten en maten. Veel komen er uit de stichtelijke hoek, met elke dag een overdenking naar aanleiding van een Bijbeltekst. Maar het is natuurlijk ook prima mogelijk om een dagboek samen te stellen zonder een religieuze invalshoek. 

Dat heeft Bart Wallet (een ondernemer en theoloog die zich tot de filosofie ‘bekeerde’, aldus het omslag; niet de Amsterdamse hoogleraar Joodse studies met dezelfde naam) gedaan. Neuzend in zijn filosofische bibliotheek kwam hij tot het besef dat er erg veel boeken zijn geschreven óver filosofen, maar dat het ook van belang is om met de oorspronkelijke werken kennis te maken. Van het een kwam het ander, en nu ligt er dit Filosofisch dagboek, met daarin 366 fragmenten uit de westerse filosofie. Wat mij betreft is dit meteen een reden om het boek aan te bevelen: het is waardevol om ad fontes te gaan, om te lezen wat de dames en heren zélf geschreven hebben in plaats van te lezen wat anderen over hen beweren.

De keuze die door Wallet is gemaakt, heeft iets willekeurigs. Er is geen thematische of chronologische ordening, we springen van Russell (23 december) naar Augustinus (24 december) naar Kierkegaard (25 december); van het onderwerp ‘het gezin’ naar ‘verlangen en begeerte’ naar ‘Jozef en Maria’. Wat mij betreft is dat geen probleem: het maakt dat je dit boek op een willekeurige bladzijde open kunt slaan om je te laten verrassen.

In dit dagboek gaat het dus over alle thema’s uit de westerse filosofie: opvoeding, kunst, migratie, klimaat, antisemitisme, vrijheid, religie – noem maar op. De drie criteria die Wallet heeft gebruikt voor zijn selectie waren: (1) los van de context moet het fragment als een afgebakend geheel te lezen zijn; (2) het fragment moet ‘toegankelijk’ zijn; (3) het fragment moet ‘zeggingskracht’ hebben: inspirerend of intrigerend zijn. Dit maakte dat er bijvoorbeeld minder Plato in staat dan verwacht (criterium 1), dat analytische filosofen matig aanwezig zijn (criterium 2) en dat we dus ook in belangrijke mate filosofie naar de smaak van Wallet voorgeschoteld krijgen (criterium 3). 

In totaal komen er zo’n 130 filosofen langs, met een relatief ruime vertegenwoordiging van Arendt, Augustinus, Erasmus, Kierkegaard, Montaigne, Nietzsche, Pascal, Scruton, en Verhoeven. Alle grote namen uit de westerse filosofie staan erin, maar ook verrassingen zoals Carry van Bruggen, Ayn Rand, Kropotkin – bijvoorbeeld. En tsja, als ik deze bloemlezing had mogen samenstellen, dan had er zeker ook iets van G.K. Chesterton in gestaan, van Josef Pieper en veel van C.S. Lewis. Maar zoals uit de opsomming hierboven al duidelijk werd, is Wallet zeker niet eenkennig en komen er, ondanks zijn ‘bekering’, ook de nodige christelijke denkers voorbij.

Het boek is voorzien van een goede index op naam van de filosofen, en van een bibliografie. Het kan daarom ook interessant zijn als eerste kennismaking met het werk van een bepaalde filosoof. Wallet noemt het ‘proefstukjes’, zoals bij de kaasboer op de markt: als de kaas goed smaakt, kun je er een pond van kopen. 

Een enkele keer kwam ik een zin tegen die niet goed lijkt te zijn overgenomen uit de bron;  overtikken is lastig en vermoeiend werk…

Bijzonder fraai is de inleiding van Paul van Tongeren, waarin hij ingaat op de kunst van het lezen, naar aanleiding van een citaat van Nietzsche: ‘goed lezen, dat wil zeggen: langzaam, diepgaand, omzichtig en voorzichtig, met bijgedachten, met opengelaten deuren, met fijngevoelige vingers en ogen…’ Als we zo lezen, zegt Van Tongeren, dan denken we zelf na. ‘We hebben misschien niets geleerd over filosofie, maar we hebben leren filosoferen.’ Ik denk dat dit Filosofisch dagboek de lezer daartoe zeker kan inspireren. 

Modderkolk, Huib | Het is oorlog, maar niemand die het ziet

Het moet erg bevredigend zijn om na jarenlang netwerken, praten, onderzoeken en stukjes publiceren tenslotte zo goed ingevoerd te zijn, dat je soms meer weet dan de inlichtingendiensten willen. Zo is het met Modderkolk gegaan. Het maakt hem ook weer interessant voor deze diensten, waardoor er een wisselwerking ontstaat waar beide partijen er beter van worden. Hij publiceerde al jaren in verschillende kranten over dossiers omtrent online veiligheid, In zijn boek zet hij een en ander op een rij.

Het boek geeft een schokkend inzicht in hoeveel macht er eigenlijk voor het grijpen ligt. Wie weet in te breken in de systemen van instanties waar een natie veel vertrouwen in heeft (bijvoorbeeld een partij die paspoorten vervaardigt of een nationaal telecombedrijf), kan bijzonder veel teweeg brengen. Deze partijen beseffen hun kwetsbare positie meestal goed en zijn in een voortdurende beveiligingswedloop verwikkeld met hackers die hen voortdurend bestoken met aanvallen op hun systemen. Soms zijn partijen niet zo goed wakker en gaan er zaken goed mis.

Modderkolk is zo goed ingevoerd in de materie dat hij verschillende zaken uit de eerste hand kan beschrijven. Dat maakt mij als lezer, die toch eigenlijk vrij achteloos over het web surft en een blogje bijhoudt, behoorlijk bezorgd. Blijkbaar is elke schakel in de keten van mijn computer tot de computer waar ik contact mee heb kwetsbaar. En dat is een behoorlijke rij apparaten, verbindingsstations en kabels, zo blijkt.

Bezorgd

Nu kan ik me natuurlijk zorgen maken over mijn fotootjes in de cloud, of mijn bankgegevens, maar dat is feitelijk klein bier. Het wordt spannender als je bedenkt dat er landen online met elkaar aan het vechten zijn en er daadwerkelijk oorlogen uitgevochten worden.

En zoals er aan de kant van de gebruikers grote en kleine partijen zijn, zo is dat ook aan de kant van de aanvallers. Modderkolk vertelt verhalen over eenzame nerds op zolderkamers die op avontuur gaan in de systemen van grote multinationals, maar ook over hackgroepen in Rusland die angstwekkend dicht bij het Kremlin gevestigd zitten. En dan te bedenken dat hij niet alles heeft verteld, domweg omdat het niet mocht van de AIVD.

Het boek geeft inzicht in de wereld van het hacken met een enorme rij aan kleine en grote voorbeelden die laat zien hoe hacken in zijn werk gaat en hoe dichtbij dat eigenlijk komen kan. Anderzijds geeft het boek een mooi inzicht in het werk van een onderzoeksjournalist die steeds maar spoortjes blijft volgen en in contact probeert te komen met de juiste mensen op zoek naar nieuwe informatie. Zeer lezenswaardig voor iedereen die wel iets met computers doet, al was het alleen maar om bewust te worden van het feit dat alles wat je online doet kwetsbaar is.

Rutten, Emanuel | Contra Kant – Herwonnen ruimte voor transcendentie

Volgens de filosoof Emanuel Rutten (1973) zitten we gevangen in de kooi van Immanuel Kant.  Kant (1724 – 1804) is een  filosoof die diep heeft nagedacht over de aard van de menselijke kennis. De erfenis van Kant is, aldus Rutten, dat we alleen nog het zintuiglijk waarneembare als object van ‘echte’ kennis beschouwen. Rutten protesteert daartegen, en stelt er zijn eigen kenleer tegenover in een boekje dat niet voor niets Contra Kant heet.

Rutten bevrijdt ons dus uit de kooi van Kant. Hoe doet hij dat?

Voor ik de inhoud van het boekje van Rutten weergeef merk ik op dat Rutten fundamentele kritiek op zijn interpretatie van Kant gekregen heeft van iemand die echt verstand heeft van Kant, de filosoof Dennis Schulting. Dat is echter een specialistische kwestie die ik hier links laat liggen. We kijken naar Kant door de bril van Rutten.

Sterk vereenvoudigd zegt Kant dat er een onderscheid is tussen het zintuiglijke, dat voor ons kenbaar is, en het bovenzintuiglijke, dat voor ons onkenbaar is. De kenbare wereld is de ‘wereld voor ons’ en de onkenbare wereld is de ‘wereld in zichzelf’. De wereld in zichzelf is de verborgen oorzaak van de wereld zoals wij die ervaren.

Neem het geloof in God. Omdat God niet zintuiglijk waarneembaar is, valt een uitspraak als ‘God bestaat’ niet als kennis te beschouwen. Het is een zaak van geloof, zeggen we dan deftig; of we worden sceptici, en we zeggen dat er over het bestaan van God niets met zekerheid gezegd kan worden.

Hetzelfde geldt echter voor een uitspraak als ‘iedere verandering heeft een oorzaak’. Die is net zo min zintuiglijk waarneembaar en dus stelt Kant (nog steeds: volgens Rutten) dat deze uitspraak niet als kennis valt te kwalificeren.

Rutten is het hier niet mee eens, en hij beargumenteert waarom Kant geen gelijk heeft. Volgens Rutten is een uitspraak als ‘iedere verandering heeft een oorzaak ‘ wel degelijk echte kennis, ook al is niet zintuiglijk vast te stellen of de uitspraak klopt. Waar Kant deze uitspraak zou verwijzen naar het rijk der onkenbaarheid, stelt Rutten dat deze uitspraak ‘beslissend gerechtvaardigd’ is, en daarom als kennis valt te beschouwen.

Het is echter niet zo dat Rutten simpelweg de kennisleer uit de tijd voor Kant in ere wil herstellen. Hij wil elke vorm van ‘metafysisch dogmatisme’ vermijden en daarom stelt hij dat een uitspraak als ‘iedere verandering heeft een oorzaak’ weliswaar als kennis mag gelden, maar dan alleen binnen de ‘wereld voor ons’. Net als voor Kant blijft volgens Rutten de ‘wereld in zichzelf’ voor ons fundamenteel onkenbaar.

Je zou kunnen zeggen dat de operatie die Rutten uitvoert de volgende is: hij verplaatst het bovenzintuiglijke dat bij Kant in de ‘wereld in zichzelf’ huisde naar de ‘wereld voor ons’. En zo creëert hij de ‘ruimte voor transcendentie’ uit de ondertitel. In zijn eigen woorden:

Het is winst dat we nu als mens gelegitimeerd zijn om al onze cognitieve vermogens volop te benutten oftewel op ieder gegeven immanent en transcendent terrein in te zetten om zo op al deze terreinen tot menselijke oordeelsvorming te komen en waar mogelijk deze oordelen ook als menselijke oordelen voor ons als mens te rechtvaardigen. Dit is de door mij gezochte ruimte. (64-65)

Het herwinnen van deze ruimte lijkt me een goede zaak. De gedachten van Rutten leiden ons in de richting van de common sense, van het vertrouwen op onze zintuigen en onze kenvermogens en van scepsis ten opzichte van al te sceptische gedachtespinsels. In ander werk heeft Rutten zich bijvoorbeeld bezig gehouden met argumenten voor het bestaan van God – niet zozeer als theologische maar als filosofische kwestie. Volgens Rutten staat het theïsme filosofisch veel sterker (en het atheïsme zwakker) dan de meeste mensen denken. Zulke ideeën floreren in de ruimte die Rutten hier open legt.

Drie opmerkingen ter afsluiting:

1. Contra Kant is af en toe moeizaam en soms ronduit beroerd geschreven. Van verwijswoorden bijvoorbeeld heeft Rutten geen kaas gegeten. Soms verwijst hij op één pagina zelfs twee keer met een vrouwelijk verwijswoord naar een onzijdig woord (zie p. 30, waar twee keer met ‘zij’ naar ‘het denkvermogen’ verwezen wordt; zo ook op p. 55). Hier heeft ook de uitgever flinke steken laten vallen. Is er überhaupt een redacteur geweest die dit boek heeft ingezien?

2. Tijdens het lezen bekroop me regelmatig het gevoel dat ik een scriptie zat te lezen. Toen ik het boek uit had, besloot ik op onderzoek uit te gaan, en jawel: in minder dan één minuut werd duidelijk dat mijn intuïtie klopte. Een aantal steekproeven wees uit dat het boek nagenoeg gelijk is aan deze ‘Masterscriptie Wijsbegeerte’ (enkele hoofdstukken van de scriptie zijn geschrapt). Dat geeft op zichzelf niet, maar het is wel erg parmantig om de boekgeworden scriptie op de flaptekst aan te kondigen als ‘een van de vroegere teksten van de Amsterdamse filosoof’. Vermeld dan gewoon in een voetnoot dat het je scriptie is.

3. De pretenties van Rutten zijn soms nogal fors. Zoals wanneer hij op p. 95 schrijft:

Alléén de door mij ontwikkelde epistemologie [kennisleer, gvdw] vormt […] een adequaat antwoord op het failliet van de traditionele kennisleer. Zij kan haar opvolger zijn.

Voordat we die stelling gaan onderschrijven, moeten ter zake kundigen eerst maar eens gaan beoordelen in hoeverre de kennisleer van Rutten nu werkelijk iets nieuws biedt ten opzichte van zijn voorgangers. Maar daarvoor moeten we in de vaktijdschriften zijn.

Waterdrinker, Pieter | Tsjaikovskistraat 40

Pieter Waterdrinker - Tsjaikovskistraat 40

Pieter Waterdrinker heeft een ronduit bijzonder leven geleid. In het boek Tsjaikovskistraat 40 doet hij er verslag van. Daarbij vindt hij steeds in zijn leven en de plaatsen die hij bezoekt aanleiding om iets over de Russische geschiedenis te delen, zowel de nabije geschiedenis als de tijden daarvoor.

Een christen benadert Pieter Waterdrinker een dag met een missie: er moeten zevenduizend bijbels naar Rusland worden gesmokkeld. Omdat Pieter wel eens in Rusland is geweest, is hij de ideale kandidaat om de bijbels naar hun uiteindelijke bestemming te begeleiden. Het is het begin van een enorme aaneenschakeling van gebeurtenissen.

Pieter gaat inderdaad naar Rusland. Hij komt in aanraking met een Russische handelaar die de bijbels in ontvangst neemt en ze in de zwarte handel brengt. Via hem komt hij in aanraking met een Nederlander die reizen organiseert hem als agent in Rusland in dienst neemt. Ze verzorgen niet alleen reizen, maar ook handelen ook in goederen die in Rusland schaars zijn. Het brengt Pieter op de meest bijzondere en schimmige plekken van Rusland. Het brengt hem in contact met bijzonder kleurrijke mensen, die op creatieve wijze hun weg banen door de kansen die het uiteenvallende Rusland bood.

Maar het brengt hem ook in contact met Julia, op wie hij verliefd raakt. Hij trouwt met haar en brengt de rest van zijn leven met haar door, deels in Nederland en deels in Rusland. Aan haar draagt hij het boek ook op.

De liefde voor Julie en Rusland

Het boek geeft een enerzijds romantisch beeld van het wilde westen dat Rusland zeker ook is of is geweest. Maar Waterdrinker stelt herhaaldelijk dat hij de fictie voorbij is: alles is waar. Waterdrinker vertelt kleurrijk. Hij beschikt over een vocabulaire dat menig schrijver jaloers zal maken. Hij hakt zinnen uit de rotsen van de literatuur die zeer de moeite waard zijn. Ook mensen met een beetje avontuur in hun bloed zullen dit boek zeker waarderen. Tegelijk is het ook onvoorstelbaar wat er allemaal kan gebeuren als de spelregels niet helemaal duidelijk zijn en het vooral ieder voor zich is. Alles is doordrenkt met alcohol en seks is niet uit het decor weg te denken (hoewel het nergens plastisch wordt). Verschillende contacten van Waterdrinker komen door geweld om het leven.

De historische kant van Rusland komt fragmentarisch aan de orde. In het kort komen de hoogtepunten even langs, die Waterdrinker allemaal behendig aan zijn eigen leven weet te knopen. Al met al is het een eerlijk boek, hoewel Pieter zichzelf als een wat naïevige minkukel afschildert. Het leven overkomt hem: ‘deze wereld wordt geregeerd door willekeur.’ Hij is niet hard genoeg om het echt te maken in de zwarte handel, hij wil zijn handen wel een beetje maar niet echt vies maken, hij mist het gogme om op beslissende momenten echt een slag te slaan. Ook in de literatuur omschrijft hij zichzelf als een schrijver die de hele tijd juist buiten het lucratieve net vist. Het is de liefde voor Julia en voor Rusland die voor mij boven komt drijven en die het boek de moeite waard maken.

Een onwaarschijnlijke bekering | Rosaria Champagne Butterfield

Rosaria Champagne Butterfield was hoofddocent aan de Syracuse University. Ze onderwees in het vak Engels, had een aanstelling bij het Centrum voor Vrouwenstudies en was lesbisch. Maar haar leven ontspoorde, zoals ze zelf schrijft, toen ze 37 was. Dit boek is haar levensverhaal, het is ‘het verhaal van een hoogleraar Engels die het christelijk geloof ontdekt’.

Rosaria kreeg als hoogleraar veel belangrijke taken en werd uitgenodigd door vooraanstaande universiteiten, zoals Harvard, om colleges Homostudies te geven. Ze was een betrokken persoon bij de homogemeenschap en zette zich in voor gelijke rechten voor deze groep. Zo was haar lobby voor gezins- en partnerregeling zeer succesvol waardoor homostellen van dezelfde regelingen profiteerden als getrouwde stellen. Rosaria neemt de lezer mee in de wereld van de universiteiten. Ze beschrijft op boeiende wijze haar werkomgeving en haar motieven voor de strijd om gelijke rechten. En het christendom? Dat was een dom of gevaarlijk geloof.

Op haar veertigste ontvangt ze een brief van een predikant. Het is het begin van een rollercoaster. Haar hele leven gaat op de kop, het voelt alsof ze in de kreukels ligt. De auteur beschrijft haar eigen verandering als een lange weg die veel heeft gekost. Langzamerhand ziet ze in dat de bijbel een waarheid bevat die ze niet voor mogelijk had gehouden. De auteur weet heel goed weer te geven wat er in haar leven gebeurt, welke emoties ze ervaren heeft, wat het effect is op haar omgeving en op welke manier ze (al redenerend en uiteindelijk ook biddend) het christelijk geloof ontdekt. Zoals je van een hoogleraar mag verwachten is de auteur zeer kritisch. Kritisch op alles wat zegt ‘de waarheid’ te zijn, ze is kritisch op haar eigen werk(verleden), ze schrijft kritisch over de rol die kerken innemen en bovendien beschrijft ze alle kritische vragen die ze zichzelf heeft gesteld in haar zoektocht naar haar nieuwe leven. Zo creëert ze onbedoeld een spiegel voor de lezers rondom de thema’s evangelie, gezin, eredienst, heiligmaking, seksualiteit, gezin, huwelijk en roeping.

Het onderwerp waarover de auteur schrijft is precair, ze beseft dat. Ook schrijft ze dat haar levensweg niet model staat voor anderen. Dat is een belangrijk gegeven voor de lezer, dit boek is het unieke verhaal van Rosaria Champagne Butterfield, geen theologisch model voor bekering. Het is een open bijdrage van intellectueel hoog niveau. Dat laatste maakt het boek niet voor iedereen even toegankelijk. De filosofische schrijfstijl is boeiend van aard en door deze stijl krijg je een inkijkje in het hart van de auteur. En dat inkijkje blijft niet aan de oppervlakte, maar wat valt er anders te verwachten van een hoogleraar?

Vlugt, Simone van der | Wij zijn de Bickers

Simone van der Vlugt - Wij zijn de Bickers!

Simone van der Vlugt staat garant voor spannende fictie, vaak met een historisch onderwerp. Met Wij zijn de Bickers!, een verhaal over de beroemde Amsterdamse familie Bicker, waagt zij zich op het terrein van de non-fictie. Op basis van oude documenten als onder andere notulen van een rechtszaak, een kasboekje, documenten over de bouw van het stadhuis op de Dam, privécorrespondentie en dagboeken slaagt Van der Vlugt er in de Bickers tot leven te brengen. Wij zijn de Bickers! begint aan het begin van de zestiende eeuw met Pieter en Anna Bicker-Codde en eindigt in tweede helft van de zeventiende eeuw. 

En de familiegeschiedenis is indrukwekkend: in betrekkelijk korte tijd weet de familie Bicker zich een positie in Amsterdam te veroveren die er niet om liegt, zowel zakelijk als op politiek terrein. De invloed op het stadsbestuur is niet te onderschatten gedurende met name de zeventiende eeuw! De Bickers zijn echte voorbeelden van Hollandse koopmansgeest en laveren, soms met een zeker opportunisme, tussen de verschillende partijen door om zo hun eigen positie te versterken. 

Van der Vlugt neemt haar lezers niet alleen mee in een interessante familiegeschiedenis, maar ook op een boeiende reis door de geschiedenis van Amsterdam en het ontstaan van De Republiek der Zeven Verenigde Nederland die je door de ogen van de Bickers mee mag maken. Kerkelijke twisten tussen Rooms-Katholieken en Protestanten, de oorlog met Spanje, de slavenhandel, de relatie van de Amsterdamse regenten met de Oranjes,  handelsoorlogen en slavenhandel passeren onder andere de revue en tillen het werk boven een familiegeschiedenis uit. 

Portretten van verschillende Bickers, fragmenten uit archiefstukken, afbeeldingen van schilderijen en landkaartjes verlevendigen de tekst en zijn een informatieve aanvulling op het verhaal. Wie zich nog verder zou willen verdiepen in de geschiedenis van de Bickers kan gebruik maken van het uitgebreide overzicht van de door Van der Vlugt gebruikte informatie.

Ik heb het lezen van ‘Wij zijn de Bickers!’ als een plezierige wandeling door Amsterdam en de geschiedenis van een van zijn bekendste families ervaren en me terug gewaand in voorbije eeuwen waarbij je ook nog zoveel herkent uit het huidige Amsterdam! Wat mij betreft is Van der Vlugt geslaagd met haar eerste non-fictieboek!

Kagge, Erling | Het plezier van wandelen

Erling Kagge - Het plezier van wandelen

Ik ben nogal een wandelaar. Menig uurtje heb ik met medeblogger Willem van Hartskamp wandelend doorgebracht. Ik denk zelfs dat wanneer je het zou onderzoeken de combinatie van de hobby’s wandelen en lezen een veel voorkomende zou zijn. Het zijn allebei een soort ’trage’ activiteiten, die veel tijd kosten, maar waarbij de voldoening erg diep is. Voor mij dus wel een soort logisch dat de Erling Kagge, auteur van het boek Het plezier van Wandelen, uitgever is.

Erling Kagge beschrijft in het boekje de voordelen van wandelen. Hij onderbouwt die met zijn eigen ervaringen. Hij wandelt ontzettend veel, met als extreemste locatie de riolen van New York. Daarnaast strooit hij met quotes van grote schrijvers. Ik citeer even een willekeurige, over Maurice Merleau-Ponty, Immanuel Kant en Descartes:

Sommige mensen doen aan vasten, meditatie, ze nemen een pilletje of ze bidden om deze toestand te bereiken; bij mij gebeurt het tijdens het lopen. De filosoof Immanuel Kamt, die elke middag om halfvier graag een korte wandeling maakte, hield zich in zijn boek ‘Dromen’ bezig met dezelfde materie – en inspireerde daarmee weer Merleau-Ponty. Als we proberen te beschrijven waar de ziel is, zouden we moeten zeggen: ‘Waar ik voel, daar ben ik. Ik ben net zoveel aanwezig in mijn vingertoppen als in mijn hoofd (…) mijn ziel is volledig aanwezig in mijn hele lichaam en volledig aanwezig in elk van zijn onderdelen.’ Een praktisch ‘ik loop’ komt voort uit het ‘ik denk’ van Descartes.

Wat goed is komt langzaam

Het boekje ademt een sfeer van terug naar de basis, slow living, good things take time. Dat is een gevoel wat ik steeds vaker tegenkom in boeken, gesprekken, vakantiekeuzes enzovoort. Veel mensen ervaren de hectiek van het leven in de 21ste eeuw als een last en burnout wordt een volksziekte genoemd. Wandelen, zo stelt Erling Kagge, biedt een gezond tegenwicht.

Om vrij te kunnen zijn zouden mensen, zoals Heidegger benadrukt, bereid moeten zijn om moeite te doen. Als je kiest voor de weg van de minste weerstand, zal het alternatief dat de minste problemen met zich meebrengt altijd voorrang krijgen. Je keuzes liggen vast en je leeft niet alleen een onvrij, maar ook een saai leven. In het leven draait alles zo vaak om snelheid. Lopen gaat langzaam. Het is daardoor een van de radicaalste dingen die je kunt doen.

Het boekje is dus een steun in de rug voor wie wel eens moet verantwoorden waarom hij tijd in wandelen steekt. En een motivatie voor iedereen die er wel zin in heeft maar zich er de tijd niet voor gunt. Het boekje gaat wel erg ver: zo’n beetje het hele leven wordt met wandelen verklaard, bijna elk probleem kun je met wandelen oplossen. Dat lijkt mij niet reëel, maar daar wordt het boekje niet minder aantrekkelijk door.

Polak, Chaja | De man die geen hekel had aan Joden

“Alles kan van iemand worden afgenomen behalve één ding: de laatste van de menselijke vrijheden, en dat is dat iemand in alle gegeven omstandigheden kan kiezen welke houding hij aanneemt. Elk moment is een keuze.”  Met dit citaat van Viktor Frankl,  een neuroloog en psychiater, maar vooral ook bekend als overlever van de holocaust, besluit  Chaja Polak ‘De man die geen hekel had aan Joden’. Polak schreef dit boekje naar aanleiding van een interview met Isabel van Boetzelaer in de NRC van 20 maart 2017. Dit vond plaats ter gelegenheid van de verschijning van haar boek ‘Oorlogsouders: Een familiekroniek over goed en fout in twee adellijke families’.  In dit boek is een belangrijke rol weggelegd voor haar vader, Willem baron Van Boetzelaer. Hij deed  tijdens de Tweede Wereldoorlog vrijwillig dienst bij de Waffen-SS, heeft gevochten aan het Oostfront en was later werkzaam bij de Sicherheitsdienst. Hij zou door zijn schoonfamilie overgehaald zijn tot deze keuze, met name vanwege het grote gevaar dat het communisme, waar de nationaalsocialisten tegen streden,  voor de adel vormde .

Isabel van Boetzelaer is daarom zeer mild in haar conclusies: haar vader had uit idealisme de kant van de nazi’s gekozen, weliswaar een foute keuze, maar over betrokkenheid bij zaken als de vervolging van Joden en andere oorlogsmisdaden  zwijgt ze. In ieder geval had haar vader geen hekel aan Joden, zo is Isabel altijd verteld. Ook haar opa van moederskant heeft een fout oorlogsverleden en dat wordt door Van Boetzelaer  zo goed als verzwegen.

‘De man die geen hekel had aan Joden’  heeft drie lijnen die elkaar steeds kruisen. Chaja Polak, Van Voorst, Chaja’s broer Hans en historica Evelien Gans maken een documentaire over de gebeurtenissen die op 22 april 1944 op het onderduikadres waar Chaja en haar ouders verborgen werden, hebben plaatsgevonden. Haar ouders worden gearresteerd en gedeporteerd, naar wat blijkt onder verantwoordelijkheid van Willem van Boetzelaer.. De man die geen hekel aan Joden had, werkt wel mee aan hun vervolging. Valt dit te verzwijgen of te vergoelijken? Hoe zit het met zijn verantwoordelijkheid? Als hij geen hekel aan Joden had, had hij toch een andere keuze kunnen maken?

Chaja Polak heeft grote moeite met de wijze waarop Van Boetzelaer de geschiedenis weergeeft. Er is volgens haar zeer selectief en  in verhullend taalgebruik met de feiten omgesprongen. De daden van vader Van Boetzelaer worden min of meer begrijpelijk gemaakt en lijken daardoor minder erg te worden.  Polak voelt zich geroepen een reactie te geven, zeker als ook uit onderzoek van publicist Maarten van Voorst blijkt dat in ‘Oorlogsouders’  bepaalde feiten, al dan niet bewust, onvermeld blijven.

Polak heeft, naast haar bezwaren tegen het boek als zodanig, ook  grote moeite met de positieve ontvangst van ‘Oorlogsouders’ door prominenten als Ad van Liempt en Alexander Münninghoff. Wij doen volgens Polak de geschiedenis onrecht door de misdaden die ten tijde van de Tweede Wereldoorlog zijn gepleegd in verzachtende woorden te verhullen en foute keuzes te vergoelijken.  Daar mogen we geen begrip voor opbrengen. Daders hebben altijd een keuze en zijn daarom ook altijd verantwoordelijk! Diepe indruk maakt dit boekje door de persoonlijke verhaallijn: het is het verhaal over Polak zelf en haar ouders. Zij heeft recht van spreken!  Dit boekje verdient het door velen gelezen te worden ‘opdat wij niet vergeten’.

Baay, Reggie | Het kind met de Japanse ogen

In ‘Het kind met de Japanse ogen’ ga je met Reggie Baay op reis naar Thailand en diverse eilanden van voormalig Nederlands Indië. Een zoektocht naar een deel van het leven van zijn ouders, waar hij nauwelijks iets van weet. Dit verleden heeft echter wel een enorme impact op hem en zijn broer gehad tijdens hun jeugd. Een verzwegen verleden, een veelheid aan geheimen waar nooit anders dan in bedekte termen over wordt gesproken, roept vragen op en maakt onzeker. De angst en pijn van zijn ouders was voelbaar , maar er werd niet gesproken, geen woorden aan gegeven.

Als beide ouders van Baay zijn overleden, treft hij bij het opruimen van hun spullen een schoenendoos aan. Daarin bevinden zich allerlei fotonegatieven, documenten en dagboeken. En dan is er ruimte voor een  zoektocht naar antwoorden. De locaties waar de foto’s genomen zijn, voeren hem naar diverse plaatsen in Thailand en Indonesië. Tijdens deze reis ontrafelt hij het verleden en tragische leven van zijn ouders en zijn broer,  het kind met de Japanse ogen.

Zijn vader is een zoon van een Indo-Europese vader en een Javaanse bijvrouw. In 1939 tekent hij als twintigjarige voor het Koninklijk Nederlands- Indisch Leger. Als in 1942 Nederlands Indië door de Japanners bezet wordt, gaat hij in krijgsgevangenschap en maakt de verschrikkingen aan de Birma-spoorlijn mee. Hij overleeft de vreselijke ontberingen en hoopt terug te keren naar zijn familie en de draad van zijn leven weer op te pakken. Tijdens een herstelperiode in Thailand blijkt van zijn plannen echter niets terecht te komen. De Nederlandse overheid is inmiddels  in conflict met Indonesische onafhankelijkheidsstrijders en dit neemt steeds gewelddadiger vormen aan. Militairen van het KNIL, in dienst van de Nederlandse overheid, worden ingezet tijdens de zogenaamde politionele acties en voor de vader van Baay en vele anderen betekent dit dat zij tegen hun eigen landgenoten moet vechten. De fotonegatieven uit de schoenendoos geven een beeld van deze ervaringen.

Ook Baays moeder heeft als meisje en jonge vrouw op Sulawesi veel ellende gezien en ervaren en trauma’s opgelopen tijdens de Japanse bezetting en onafhankelijkheidsoorlog.

Als in 1949 Indonesië onafhankelijk wordt, vertrekt het gezin Baay, vader, moeder en zoon, naar Nederland. Het verleden reist echter mee en zowel vader als moeder worden geteisterd door hun herinneringen en trauma’s. In ‘Het kind met de Japanse ogen’ geeft Baay een beeld van zijn jeugd die bepaald is door een vader die lijdt aan paniekaanvallen en nachtmerries en een moeder die soms letterlijk vastloopt in haar herinneringen.  Het feit dat de ogen van de oudere broer van Baay vanwege hun stand doen herinneren aan de ogen van de Japanners, maken het er niet gemakkelijker op: een dagelijkse herinnering aan degenen die hun alle ellende hebben aangedaan.

In ‘Het kind met de Japanse ogen’ reis je als lezer mee in een stukje koloniale geschiedenis, maar het laat  vooral zien wat deze geschiedenis voor mensen van vlees en bloed betekent. Het is verschrikkelijk wat vader Baay heeft meegemaakt onder de Japanners en hij is voor bijna onmogelijke dilemma’s geplaatst in de strijd tegen zijn eigen landgenoten. Fysiek zal de periode in krijgsgevangenschap wellicht het zwaarst zijn geweest, moreel gezien was de strijd tegen de vrijheidsstrijders waarschijnlijk nog veel zwaarder. Baay geeft inzicht in de rol die de Nederlandse overheid heeft gespeeld en de wijze waarop zij de Indo-Europese KNIL-militairen heeft gebruikt voor haar eigen belangen. Een bijdrage waarvan deze militairen de impact op hun persoonlijk leven hun hele leven hebben moeten meedragen. Een bijdrage die van de kant van de Nederlandse overheid en het Nederlandse publiek nauwelijks enige vorm van meeleven, laat staan waardering, heeft opgeleverd.

‘Het kind met de Japanse ogen’ is spannend en zet je aan het denken. Het gaat over een periode uit onze geschiedenis die niet  vergeten mag worden. Al was het maar vanwege de vele offers die destijds en soms levenslang gebracht moesten worden.