‘Een stil geloof in engelen’ is opgedragen aan Truman Capote, grondlegger van het literair journalisme. Dat is een dure opdracht, want door iemand iets aan te bieden, beweert de gever dat het geschenk goed genoeg is voor de ontvanger. Of Capote het goed genoeg vindt, zal onbekend blijven, want hij is in 1984 op 60-jarige leeftijd overleden. De opdracht is echter natuurlijk ook bedoeld als signaal hoe het boek opgevat dient te worden. Als je verwijst naar de grondlegger van een genre, dan wil je op een of andere manier bij dat genre horen. Het gekke is dat het boek eigenlijk niet in het genre past. Het verhaal is namelijk volledig ontsproten aan het brein van de auteur, R.J. Ellory. Maar de schrijver gaat zo uitvoerig in op de beleving van de hoofdpersoon en maakt het voor de lezer zo goed toegankelijk om zich in te leven in het verhaal, dat het niet moeilijk zou zijn het verhaal voor waar gebeurd aan te nemen. Daarbij komt dat de schrijver, door krantenberichten op te nemen in de tekst (waarvan één een biografie van de ik-persoon voorstelt), ook zijn best doet een hoge mate van realisme te bereiken. Tegelijk is het ook niet raar dat de schrijver zichzelf bij het genre rekent. Qua stijl, onderwerp en diepgang kan de schrijver zich met Capote meten. Een voorbeeld uit de proloog: ‘New York: met zijn eindeloze kabaal, schelle, metalige ritmes en dreunende voetstappen, staccato en onafgebroken; de metro en schoenpoetsers, opstoppingen op de kruispunten en gele taxi’s; ruzies tussen geliefden; geschiedenis en hartstochten; beloftes en gebeden. New York absorbeerde zonder enige moeite het geluid van de pistoolschoten, alsof die niet meer om het lijf hadden dan een enkele, eenzame hartslag.’ Zintuiglijk taalgebruik, waardoor je het boek af en toe bijna letterlijk kunt horen, ruiken en proeven. De vertaler heeft dat goed weten door te geven.
Dat het boek daardoor geen vaart heeft, mag inmiddels wel duidelijk zijn. Ellory bedient zich niet van trucjes als cliffhangers, ruige taal, de held op het juiste moment, veel kogels die om je oren fluiten en noem maar op. De schrijver vertelt alleen en geeft je daardoor de kans de gebeurtenissen goed tot je te nemen in al hun rauwheid. Het begint al op bladzijde 28. De mededeling wordt gewoon, zonder meer gedaan: ‘Op vrijdag 3 november 1939 werd het lichaam van Alice Ruth Van Horne gevonden.’ Het is juist het afzijn van alle sensationele termen en omstandigheden die het feit zoveel pijnlijker doen lijken. De ik-persoon, Joseph Vaughan, trekt zich de moord erg aan en knipt het bericht erover uit de krant. Een tweede moord voltrekt zich kort daarna en als het derde meisje vermoord wordt en de sheriff met lege handen staat, besluit Joseph een groep jongens op te richten die op een of andere manier de moorden moet oplossen en de meisjes van verder gevaar moet vrijwaren. Maar na één enge nacht, waarin ze worden betrapt door de sheriff, is dat initiatief in de kiem gesmoord. Dankzij de lerares op de dorpsschool, die een sleutelrol in zijn leven zal vervullen, ontdekt Joseph in die dagen dat hij schrijftalent heeft en lijkt zijn roeping duidelijk: hij wordt schrijver. Maar de moorden houden aan en het thema van het belangrijkste boek dringt zich op: het zal gaan over de moorden. Maar zolang de moordenaar niet gevonden is, kan Joseph maar moeilijk tot schrijven van dat verhaal komen. Daarbij komt nog dat hij zich op een of andere manier verantwoordelijk voelt voor de moorden en vraagt hij zich af of hij er niet meer aan had moeten doen om ze te voorkomen. Daar bovenop komt nog eens dat hij, doordat hij een van de meisjes vindt en ongewoon veel belangstelling voor de moorden heeft, zich in de kijker speelt bij de politie.
Het boek trekt de aandacht vanwege de titel, waarin gesproken wordt over engelen. Je hoopt dan al snel op een christelijk boek. Engelen, zo gelooft de jonge Joseph rotsvast, kondigen zich aan door een witte veer te laten zien. Op de dag dat hij er een ziet, overlijdt zijn vader. Ook gelooft hij dat de vermoorde meisjes in de hemel zijn als engeltjes. Zijn moeder, van haar verstand geraakt, zegt dat ook tegen hem. De betekenis van de engelen is voor Joseph vooral een geruststelling dat de meisjes goed af zijn, maar meer waarde wordt er aan de engelen niet gehecht. Het boek biedt echter, ook voor christelijke lezers, zeker aanknopingspunten tot nadenken. Hoe ga je om met onterecht de schuld krijgen? Hoe ga je om met herhaaldelijk verlies van geliefden? De beschrijvende toon van Ellory maakt deze en andere vragen voor iedereen toegankelijk, stuurt niemand het bos in en doet ze ook niet makkelijk af.
Ellory zet knap een Amerikaanse sfeer neer, te vergelijken met Stephen King in ‘Christine’ of James T. Farrell in ‘Studs Lonigan’. Dat is best knap voor een schrijver die zijn hele leven al in Engeland doorbracht. Op zijn website is een tamelijk ironisch stukje te lezen hoe hij probeerde zijn eerste, handgeschreven werk te slijten: ‘De standaard reactie van de Engelse uitgevers was dat zij de mogelijkheid niet konden overwegen boeken te publiceren die zich afspeelden in Amerika, terwijl ze werden geschreven door een Engelsman. Hem werd geadviseerd zich te wenden tot Amerikaanse uitgevers, wat hij meteen deed. Van hen ontving hij even beleefde en complimenteuze reacties die zeiden dat het niet mogelijk was dat Amerikaanse uitgevers boeken zouden uitgeven die zich in Amerika afspeelden, terwijl ze geschreven waren door een Engelsman.’ Pas nadat hij een boek op de computer had uitgewerkt, werd zijn eerste werk verkocht.
Een boek om mee te nemen op vakantie, al is het niet meteen geschikt voor lezers die houden van een snel verhaal, voortdurend oplopende spanning en makkelijk leesvoer. Dit boek is zeker spannend, maar heeft een zekere beschouwende traagheid over zich die niet iedereen zal waarderen.