Volgens de filosoof Emanuel Rutten (1973) zitten we gevangen in de kooi van Immanuel Kant. Kant (1724 – 1804) is een filosoof die diep heeft nagedacht over de aard van de menselijke kennis. De erfenis van Kant is, aldus Rutten, dat we alleen nog het zintuiglijk waarneembare als object van ‘echte’ kennis beschouwen. Rutten protesteert daartegen, en stelt er zijn eigen kenleer tegenover in een boekje dat niet voor niets Contra Kant heet.
Rutten bevrijdt ons dus uit de kooi van Kant. Hoe doet hij dat?
Voor ik de inhoud van het boekje van Rutten weergeef merk ik op dat Rutten fundamentele kritiek op zijn interpretatie van Kant gekregen heeft van iemand die echt verstand heeft van Kant, de filosoof Dennis Schulting. Dat is echter een specialistische kwestie die ik hier links laat liggen. We kijken naar Kant door de bril van Rutten.
Sterk vereenvoudigd zegt Kant dat er een onderscheid is tussen het zintuiglijke, dat voor ons kenbaar is, en het bovenzintuiglijke, dat voor ons onkenbaar is. De kenbare wereld is de ‘wereld voor ons’ en de onkenbare wereld is de ‘wereld in zichzelf’. De wereld in zichzelf is de verborgen oorzaak van de wereld zoals wij die ervaren.
Neem het geloof in God. Omdat God niet zintuiglijk waarneembaar is, valt een uitspraak als ‘God bestaat’ niet als kennis te beschouwen. Het is een zaak van geloof, zeggen we dan deftig; of we worden sceptici, en we zeggen dat er over het bestaan van God niets met zekerheid gezegd kan worden.
Hetzelfde geldt echter voor een uitspraak als ‘iedere verandering heeft een oorzaak’. Die is net zo min zintuiglijk waarneembaar en dus stelt Kant (nog steeds: volgens Rutten) dat deze uitspraak niet als kennis valt te kwalificeren.
Rutten is het hier niet mee eens, en hij beargumenteert waarom Kant geen gelijk heeft. Volgens Rutten is een uitspraak als ‘iedere verandering heeft een oorzaak ‘ wel degelijk echte kennis, ook al is niet zintuiglijk vast te stellen of de uitspraak klopt. Waar Kant deze uitspraak zou verwijzen naar het rijk der onkenbaarheid, stelt Rutten dat deze uitspraak ‘beslissend gerechtvaardigd’ is, en daarom als kennis valt te beschouwen.
Het is echter niet zo dat Rutten simpelweg de kennisleer uit de tijd voor Kant in ere wil herstellen. Hij wil elke vorm van ‘metafysisch dogmatisme’ vermijden en daarom stelt hij dat een uitspraak als ‘iedere verandering heeft een oorzaak’ weliswaar als kennis mag gelden, maar dan alleen binnen de ‘wereld voor ons’. Net als voor Kant blijft volgens Rutten de ‘wereld in zichzelf’ voor ons fundamenteel onkenbaar.
Je zou kunnen zeggen dat de operatie die Rutten uitvoert de volgende is: hij verplaatst het bovenzintuiglijke dat bij Kant in de ‘wereld in zichzelf’ huisde naar de ‘wereld voor ons’. En zo creëert hij de ‘ruimte voor transcendentie’ uit de ondertitel. In zijn eigen woorden:
Het is winst dat we nu als mens gelegitimeerd zijn om al onze cognitieve vermogens volop te benutten oftewel op ieder gegeven immanent en transcendent terrein in te zetten om zo op al deze terreinen tot menselijke oordeelsvorming te komen en waar mogelijk deze oordelen ook als menselijke oordelen voor ons als mens te rechtvaardigen. Dit is de door mij gezochte ruimte. (64-65)
Het herwinnen van deze ruimte lijkt me een goede zaak. De gedachten van Rutten leiden ons in de richting van de common sense, van het vertrouwen op onze zintuigen en onze kenvermogens en van scepsis ten opzichte van al te sceptische gedachtespinsels. In ander werk heeft Rutten zich bijvoorbeeld bezig gehouden met argumenten voor het bestaan van God – niet zozeer als theologische maar als filosofische kwestie. Volgens Rutten staat het theïsme filosofisch veel sterker (en het atheïsme zwakker) dan de meeste mensen denken. Zulke ideeën floreren in de ruimte die Rutten hier open legt.
Drie opmerkingen ter afsluiting:
1. Contra Kant is af en toe moeizaam en soms ronduit beroerd geschreven. Van verwijswoorden bijvoorbeeld heeft Rutten geen kaas gegeten. Soms verwijst hij op één pagina zelfs twee keer met een vrouwelijk verwijswoord naar een onzijdig woord (zie p. 30, waar twee keer met ‘zij’ naar ‘het denkvermogen’ verwezen wordt; zo ook op p. 55). Hier heeft ook de uitgever flinke steken laten vallen. Is er überhaupt een redacteur geweest die dit boek heeft ingezien?
2. Tijdens het lezen bekroop me regelmatig het gevoel dat ik een scriptie zat te lezen. Toen ik het boek uit had, besloot ik op onderzoek uit te gaan, en jawel: in minder dan één minuut werd duidelijk dat mijn intuïtie klopte. Een aantal steekproeven wees uit dat het boek nagenoeg gelijk is aan deze ‘Masterscriptie Wijsbegeerte’ (enkele hoofdstukken van de scriptie zijn geschrapt). Dat geeft op zichzelf niet, maar het is wel erg parmantig om de boekgeworden scriptie op de flaptekst aan te kondigen als ‘een van de vroegere teksten van de Amsterdamse filosoof’. Vermeld dan gewoon in een voetnoot dat het je scriptie is.
3. De pretenties van Rutten zijn soms nogal fors. Zoals wanneer hij op p. 95 schrijft:
Alléén de door mij ontwikkelde epistemologie [kennisleer, gvdw] vormt […] een adequaat antwoord op het failliet van de traditionele kennisleer. Zij kan haar opvolger zijn.
Voordat we die stelling gaan onderschrijven, moeten ter zake kundigen eerst maar eens gaan beoordelen in hoeverre de kennisleer van Rutten nu werkelijk iets nieuws biedt ten opzichte van zijn voorgangers. Maar daarvoor moeten we in de vaktijdschriften zijn.